Auteur Simon Garfield heeft zich op de geschiedenis van de cartografie gestort, en met succes. De Nederlandse subtitel “hoe de wereld in kaart werd gebracht” is een duidelijker beschrijving dan het Engelse “why the world looks the way it does”. In de Nederlandse vertaling van bijna 500 pagina’s neemt Garfield de lezer mee in de ontdekkingsreis die de cartografie rijk is. De inleiding is van de hand van Dava Sobel, Britse wetenschapsjournalist, en die trakteert meteen op zinsneden als ‘dat kaarten het tegenovergestelde zijn van spam, omdat ze zich niet aan je opdringen maar je slechts wenken’ en ‘Het enige was beter is dan een kaart is een atlas’.
Maar ook Garfield zelf kan er wat van in de inleiding : ‘Kaarten boeien ons omdat ze verhalen vertellen’ en ‘Met andere woorden: kaarten zijn een sleutel tot datgene wat ons menselijk maakt’. Zijn opmerking dat ‘de digitale revolutie … meer invloed heeft gehad op het ‘kaartenvak’ dan alle innovaties in de cartografie door de eeuwen heen’ is mogelijk wat beïnvloed door de waan van de huidige tijd. De hoofdstukken die volgen staan enigszins in chronologische volgorde en met titels als “het Vinlandmysterie”, “het legendarische Konggebergte” en “De zwaarste reis van ter wereld naar de laatste witte plek op de kaart” spreken ze tot verbeelding, en stellen ze niet teleur.
Bij een boek met zo’n subtitel mag met ervan uitgaan dat bepaalde namen niet ontbreken. Uit de antieke oudheid zijn Ptolemeus, Erastothenes en Anixamander aanwezig. Ook Blaeu, Mercator, Ortelius, de kaart van D’r Snow, van Charles Booth en de London Tube Map (het blijft wel een Engels boek) zijn van de partij. Het boek barst van de cartografische anekdotes waardoor een representatieve selectie kiezen zelfs lastig is. Een poging.
Het eiland California. Een door Antonio de la Ascensíon gemaakt kaart (1602-3) van de kust van Californië werd door de Nederlanders onderschept en vond haar weg naar London. Hoewel het daarvoor -al 81 jaar- had vastgezeten aan het Amerikaanse vasteland, maakte Californië zich in 1622 los door een ‘langdurig aanhoudende cartografische beoordelingsfout’: het bleef ruim twee eeuwen lang in ieder geval cartografisch gezien een eiland. De onderzoekers McLaughlin en Mayo vonden in het jaar 1995 249 afzonderlijke kaarten, waarop Californië als eiland te bewonderen is. De tekstuele beschrijvingen op deze kaarten over de kwaliteit van de aangeboden kaart komen nu in een geheel anders perspectief te staan. Aan de California mythe kwam in 1747 per decreet van Ferdinand VII van Spanje een einde, maar het duurde meer dan een eeuw totdat dat wereldwijd was doorgedrongen tot alle kaartenmakers.
Drift der cartografen. De casus Californië stond niet op zichzelf. Ook in de negentiende eeuw was de cartografische kennis ‘voor een deel gebaseerd op niet-rationele factoren zoals esthetiek , gewoonte [en] de drang om witte plekken in te vullen (…)’ (Bassett, Porter). Het Konggeberte verdient een aparte vermelding. James Rennell verzon een bergketen in westelijk Afrika van enkele duizenden kilometers lang. Pas in 1889 werd de mythe doorprikt, toen Rennell inmiddels als gerespecteerd cartograaf in Westminster Abbey begraven lag. Zelf verzonnen elementen op de kaart zetten werd een kunst op zich. De Amerikaan Benjamin Morrell hield zijn logboek niet zo precies bij, maar droeg wel wezenlijk bij aan de ‘meer dan honderd fantasie-eilanden die blijmoedig in elke atlas hebben rondgedobberd’. In 1875 maakte Sir Frederick Evans daaraan deels een einde: hij verwijderde 123 eilanden van de Britse marine kaarten, die daar o.a. waren gekomen ‘door rusteloze megalomane gezagvoerders met een hang naar onsterfelijkheid’. Die hang was ook terug te vinden bij het noemen of hernoemen van vers ontdekt land: James Ross vernoemde een hele reeks eilanden naar de ambtenaren die zijn ontdekkingsreis mogelijk hadden gemaakt. In hedendaags perspectief zou de grootschalige basiskaart met de naam van menig opdrachtgever worden verrijkt.
Over en altijd op de kaart. In het laatste deel van het boek gaat Garfield in op GPS en de digitale wereld. Na een korte beschouwing over de kaart en de videogame (‘de stoutmoedige toekomst van de cartografie’), beschrijft hij zijn bezoek ook het hoofdkantoor van Google. Voor Keyhole (“sleutelgat”), het bedrijf achter Google Earth, kwam de commerciële doorbrak toen CNN het in 2003 voor de verslaggeving van de Irak oorlog werd gebruikt. Als snel werd de door de CIA financieel ondersteunde startup door Google overgenomen. Deze ‘allerleukste atlas allerlei tijden’ heeft zeker de wereld van de cartografie een immens breder publiek gegeven. Maar Garfield staat ook stil bij het feit dat Google niet allleen de macht heeft om de hele wereld te laten zien, maar ook de macht om bepaalde delen niet te laten zien (zie ook Tubes van Andrew Blum, over het weglaten van de Google’s kantoren op de Google kaarten;). Google zou de informatievoorziening kunnen beïnvloeden op een schaal waarvan ‘de grootste achttiende-eeuwse machtswellusteling alleen maar had kunnen dromen’. Het volgende project diende zich al aan: foto’s binnen gebouwen via Google ontsluiten. Maar volgens Google zou er nog ‘flink wat moeten worden onderhandeld voordat ze foto’s in particuliere huizen zouden mogen maken.’
In het hoofdstuk “De hersenen in kaart gebracht” plaats wetenschapper Richard Dawkins de kaart in de relatie tot de ontwikkeling tot Homo Sapiens. Dawkins vraagt zich af welke revolutionaire gebeurtenis onze hersencapaciteit zo’n sprong vooruit heeft gegeven en hoe wij de grens tot expansie en beschaving zijn overgestoken. Hij vraagt zich af “is het tekenen van kaarten er de oorzaak van dat onze voorouders die kritieke grens overstaken terwijl dat andere appachtigen niet lukte?”. Kan de cartografie een hogere plaats op het erepodium van de ontwikkeling van de mens verdienen?
Voor de leden van GIN is dit boek zeer geschikt om wat verloren kennis op te halen, of om wat weg te dromen bij de verhalen van de ontdekkende carteerders. Of om de relatie tussen Casablanca, Harry Potter, Churchill’s Map Room, Bellerby en Bissel-Thomas en “Hoe de wereld in kaart werd gebracht” te ontdekken. Dat kan selectief bij de hoofdstukken en bij de vele kaarten en illustraties. “Op de kaart” is te verkrijgen bij uw lokale bibliotheek of via uw (online) boekhandel.
– verschenen in Geo-Info, 2-2014
Afgelopen week mocht ik weer een aantal filosofische vragen aanhoren. Niet alleen letterlijk tijdens de Open data sessie van de Esri GIS Tech, maar ook tijdens de GeoSamen startbijeenkomst waren ze onderwerp van gesprek. Dat filosofie en filosofische vragen regelmatig aan de orde komt in geo-land verbaast mijn niets. Geografie, de kaart, plaats hebben immers veel overeenkomst met filosofie. Een minimale selectie van mogelijke onderwerpen, wellicht leidt het wel tot een artikel.
Denken en doen
Ze lijken elkaars tegenpolen, maar kan je het één, zonder het ander? Je kan zeker aan iets denken zonder het ook ooit te doen (vliegen naar Mars), maar kan je ook iets doen, zonder er ooit aan gedacht te hebben (deze woorden typen). Mocht dit al verwarrend overkomen en je aan het denken zetten: professionele denkers, filosofen (letterlijk ‘vrienden van de wijsheid’ of ‘zij die van wijsheid houden’) danken een verwarrend imago aan dat vele overdenken. Hoewel vaak wordt verwezen naar filosofen uit de antieke wereld, met Socrates en Plato voorop, hebben mensen zich door de eeuwen heen, en ook vandaag de dag, steeds met filosofie beziggehouden. Dat doet men in elkaar opeenvolgende filosofische scholen, die op elkaar reageren, elkaar volgen en elkaar beconcurreren in een beeld op de werkelijkheid.
Zoektocht naar kennis
Filosofie is relevanter dat we op het eerste blik denken. Zo is o.a. de wetenschap uit de filosofie voortgekomen en kunnen we ons een hedendaagse maatschappij zonder de inbreng van de wetenschap amper voorstellen. Filosofie en kaarten hebben meer gemeenschappelijk dan misschien bij een eerste indruk naar voren komt. Filosofie kan worden omschreven als een zoektocht naar kennis, en zodra het woord zoektocht in beeld komt, dan heeft het begrip ‘kaart’ als snel zijn plaats. Als kennis dan ook nog wordt omschreven met ‘door generalisatie verkregen uit waarneming’[1] dan is de link met een kaart snel gelegd. Ook de kaart speelt deze rol met betrekking tot de –waargenomen- werkelijkheid.
Waar stopt een berg?
Filosofen gebruiken een aantal instrumenten om tot kennis te komen. Ze hebben het over begrippen en verschijnselen (wat is een BERG, is de Vaalserberg een BERG?) en trekken conclusies op basis van ware uitspraken. Een andere benadering om tot kennis te komen is het stellen van filosofische vragen. Een paar voorbeelden: kan een wereld zonder grenzen bestaan? (ergens moet er toch een grens met de niet-wereld zijn), hoe beelden we de grens van een berg af, waar is de kleinste stad, hoelang is de kleinste rivier, wanneer is überhaupt een berg een berg? (wat wij een berg noemen verdient in Oostenrijk niet eens het begrip heuvel). Hoe kan een kartograaf de grens van een berg exact afbeelden? – Geografie biedt uitermate veel mogelijkheden voor filosofische vragen, vragen die fundamenteel zijn en niet altijd een duidelijk antwoord geven.
Een talige wereld
Filosofen houden van taal en zij schrijven zelfs over een talige wereld. Zonder de beschikking over taal zouden onze gedachten lastig te verwoorden zijn. Tegelijkertijd is taal zelden eenduidig (zelfs de titel van deze blogpost is op meerdere manieren op te vatten). Taal is een beperking van de werkelijkheid, omdat niet alles in taal uit te drukken is. Filosofen zien de taal als een raam naar de wereld om ons heen en het is precies dat raam dat ze willen onderzoeken[2]. Dat onderzoeken gebeurt o.a. door vergelijkingen te maken tussen verschijnselen (en daar weer conclusies te trekken) en door gedachten experimenten. Deze nemen de lezer mee in een geestelijk uitstapje, om zo een punt te kunnen maken. De kaart kan ook gezien worden als zo’n raam waarmee we naar de wereld kijken. En het zijn cartografen die juist dat raam onderzoeken. Geeft deze kaart wel een terecht beeld van de werkelijkheid?
Geografisch denken
Nu is even nadenken voordat je wat doet meestal een goede zaak (behalve als er een SUV met hoge snelheid op je afkomt). Al worden denken en doen als verschillende werelden ervaren, toch kan het ene bijna niet zonder het andere bestaan. Ook de relatie tussen de begrippen varieert door de tijd heen. Op sommige dagen denken we nu eenmaal meer na, dan op andere.
Net als filosofisch denken (dat kan leiden tot een doordachte opinie, niet zomaar een mening), zou ‘af en toe geografisch denken’ de gemiddelde burger niet misstaan. Beter begrip van wat waar is, waarom het daar is, en wat we er tegen kunnen doen leidt tot doordachte meningen over onze omgeving. Eigenlijk een conditio sine qua non voordat we tot actie overgaan. En een kaart kan daarbij helpen: want een geslaagde kaart stemt tot nadenken, maar de echt succesvolle kaart zet aan tot actie.
Ik hoop deze blogpost ook. Al was het maar dat ik het onderwerp verder uitwerk in een artikel (tot zover de eerste aanzet). Genoeg om over te schrijven als het gaat om “een filosofie van de kaart” en het raakvlak tussen geografie en filosofie. De uitdaging ligt in kort en bondig.
[1] Aristoteles, J. Barnes.
[2] Word zelf filosoof, Jan Bransen.
Had the opportunity and privilege to share some thoughts on the topic above at Rotterdam University last week and the pleasure was all mine. From the personal perspective, a presentation is a good way to get my thoughts together on the topics at hand. It does help as well when these topics are very familiar to me. On this day, it was all about present and near future developments in big, open and spatial data.
Spatial data
As the presentation took place at the School of Communication, Media and Information Technology, I did start out by explaining the spatial context of data and challenged everyone to come up with examples of non-spatial data. Also, I zoomed in a bit on the challenges of geographic data modelling. Important to mention: the real interesting part of spatial data starts when you work beyond the pins on the map. I even suggested that only with geographic analysis you’re getting your geographic data efforts paid out. It is what makes all the difference when you are working with spatial data.
Open data
Admittedly one of my favorite topics (since 2011 / e.g. Open Gov Data camp). In the Netherlands we’ve been making great progress, especially since the early days of open data. Those days were centered around local (e.g. municipal) data sets and app contests (both were and are still fun to contribute to). Since our national Kadaster has released major national datasets in the public domain, we see more organisations contribute to the open data space. A recent very notable contribution is the AHN2 – highres elevation data of the Netherlands (every 50 cm a data point, 5 cm in vertical accuracy).
There are still a few barriers to overcome for open data to breakthrough (there is a national open data taskforce at work now), but we are beginning to see the light. As 3D makes open data just a bit more special: “Before we know it, 3D (web)maps are the new normal and will wonder why we every accepted it’s 2D equivalent.” (egoquoting).
Big data
In a world of interconnected sensors – human and machine alike – we will be able to know where things –and people carrying things – are, all the time. In relation to big data, I usually refer to the real-time aspect of data, the 4th dimension if you will, and the heaps of data sources available. But not all data is meaningful or useful and it does not all lead to information. More importantly: quantity does not beat quality.
Big data is worth looking into, but it takes a different kind of understanding. I did also explain (pitch if you will) what Esri is doing to help out developers with a location platform. Geofencing functionality of the native kind, read native apps, is my personal favorite.
Got questions?
Good questions from the audience, ranging from topics about the NSA, (the future of) privacy, data mining, Facebook (will it stay? I think it will not).
The hallway discussion was about Google Glass (thought that topic is up next in this Emerging Technology series of speakers). Careful as I am in predicting any future event (just finished rereading The Singularity by Ray Kurzweil), I did predict that Google Glass will n-o-t become the tool that will find wider user adoption any time soon. The best sign for that is Google’s apparent need to demystify their own product (Techcrunch). If a product requires that much demystification, I do not foresee a first mover advantage. I would put my bet on its successor (or copycat if you will).
Looking forward to that 3D webmap of the Netherlands (and I mean the whole country, not just the urban areas). A dataproduct like that will not need any explanatory documentation.